Wereldgemeenschap

De bahá'í-religie onderscheidt zich door haar plan voor een wereldgemeenschap en een wereldcultuur.

Haar regels zijn goddelijk van aard omdat ze in door Bahá'u'lláh zelf geopenbaarde geschriften gegeven zijn en ze het de mensen makkelijk maken om er in mee te werken.

Bahá'u'lláh

Het tijdperk 1853 tot 1892, het beleid van Bahá'u'lláh

Op 3 mei 1863 verklaarde Mirzá Husayn 'Alí, Bahá'u'lláh (betekent 'de Glorie van God'), in Baghdad dat Hij Degeen was Die door de Profeten van alle godsdiensten was voorzegd, en door de Báb "Hem, Dien God zal openbaren" was genoemd.

In een brief aan de sjah van Perzië schreef Hij: "O koning! Ik was slechts een mens gelijk anderen, slapend op Mijn legerstede, en zie, de ademtocht van de Alglorierijke streek over Mij en maakte Mij bekend met al wat geweest is. Deze kennis is niet van Mij, doch van Eén die Almachtig en Alwetend is. Hij gebood Mij Mijn stem tussen hemel en aarde te verheffen en hierdoor geschiedde Mij hetgeen de tranen van ieder begrijpend mens deed vloeien..."

"Het Boek van God ligt wijd open en Zijn Woord roept de mensheid tot Hem op. Niet meer dan een handvol is evenwel bereid gevonden Zijn Zaak aan te hangen of tot werktuig te worden voor de verspreiding ervan ..."
Uit de Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, blz. 111

Bahá'u'lláh verkondigt, dat de Dag van God is aangebroken, dat de nieuwe universele cyclus in de ontwikkeling van de mensheid is begonnen en dat alles vernieuwd zal worden.

"Waarlijk Ik zeg u, dit is de Dag waarin de mensheid het Aangezicht kan aanschouwen en de stem kan horen van de Beloofde. De roep van God is aangeheven en het licht van Zijn aanschijn verlicht de mensen..."
Uit de Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, blz. 11

"Dit is de Dag waarin de Oceaan van Gods genade aan de mensen is geopenbaard, de Dag waarin de Dagster van Zijn goedertierenheid haar glans over hen uitspreidt, de Dag waarin de wolken van Zijn overvloedige genade de gehele mensheid overschaduwen..."
Uit de Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, blz. 9

"Dit is de Dag waarin Gods verhevenste gunsten over de mensen zijn uitgestort; de Dag waarin Zijn machtigste genade al het geschapene heeft doordrongen..."
Uit de Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, blz. 9

Zijn verbanning door de Sjah van Perzië en later de Sultan van Turkije voerde Hem naar Baghdad, Constantinopel, Adrianopel en uiteindelijk naar 'Akká in het toenmalige Palestina, waar Zijn graftombe zich bevindt. Het Wereldcentrum van het Bahá'í-geloof is gevestigd op de berg Karmel, Haifa, Israël.

Bahá'u'lláh stierf op 29 mei 1892, vijfenzeventig jaar oud, na een koortsaanval in Bahji bij 'Akká, Zijn laatste gevangenis ...